Kolenfornuis en waarmee te stoken

Denkend aan ouderwetse keukens zullen velen zich wellicht het kolenfornuis nog voor de geest kunnen halen. Dit kon een eenvoudige kolenfornuis zijn, maar beter waren de circulatiefornuizen. Zo genoemd omdat de warmte – in plaats van meteen door de pijp in de schoorsteen te verdwijnen – door kleppen gedwongen werd tussen de dubbele bovenplaats èn de dubbele zijwand èn langs de onderkant van de oven door te gaan, om pas daarna te worden afgevoerd.




In 1891 aldus beschreven:

De warmte mag niet door de pijp ontsnappen voor ze zoveel dienst en nut heeft gedaan als ze slechts kan“.

Bij een circulatiefornuis behoefden de met ringen gesloten gaten niet geopend te worden, waardoor voor de gerechten minder kans op aanbranden bestond en het onderhoud van de pannen minder tijdrovend werd.




Hoe heerlijk kon er ‘geschoven’ worden op de bovenplaat van fornuis!

In het fornuis werden kolen gestookt of cokes. Aangeraden werd om door de smid een kolenbak of wieltjes te laten maken, die precies onder het fornuis paste, zodat deze nooit in de weg stond. Behalve steenkool werd er ook hout verstookt en kolengruis met water gemengd. Turf was ook geschikt. Oude droge en zeer harde turf was oneindig beter dan vochtige en zulks die blauwachtig was aangeslagen, al was de eerste ook iets hoger in prijs.




In de keuken behoorde een kistje te staan, waarin allerlei brandbaar afval werd gelegd, zoals lege luciferdoosjes, afgebrande lucifers, sigarenkistjes, sinaasappel- en citroenschillen, notendoppen en het zwarte overschot van bakvet. Het kistje werd aangesproken als de kachel plotseling harder moest branden. Om het vuur te temperen deden schillen en koffiedik dienst. Van aardappelschillen werd gezegd dat ze de schoorsteen schoon brandden.

’s Zomers was zo’n kolenfornuis veelal te warm. Het werd vakkundig schoongemaakt, gepotlood, zonodig ingevet en afgedekt. Waarna de petroleumstellen er bovenop werden gezet…